Nergens beter dan thuis: drie toparchitecten aan het woord

3 toparchitecten: An Fonteyne, David Driesen en Stéphane Beel. © Kevin Faingnaert
Veerle Helsen

Drie toparchitecten over de band met hun ouderlijk huis.

AN FONTEYNE – NOA ARCHITECTEN

Architect Marcel Molleman was een speciaal figuur. Beroemd en een beetje berucht in Oostende. Het huis dat hij voor de Fonteynes tekende, kroop in het DNA van dochter An. “Als kind wilde ik de bakstenen trapjes in de muren beklimmen.”

Het huis van Ronald en Magda steekt er letterlijk tussenuit, in een Oostendse verkavelingswijk. “Die is later rond ons huis gebouwd, jammer”, zegt An Fonteyne, een van Belgiës grootste vrouwelijke architecten van het moment. “Toen mijn ouders hier bouwden, keken ze uit over de velden.” Op de garagepoort staat een fontein geschilderd, geen toeval ten huize Fonteyne. Via een grote glazen raampartij kun je binnenkijken in de keuken op de eerste verdieping. Er hangen geen gordijnen en ’s avonds, als het buiten donker is en binnen de verlichting aan, valt het huis nóg meer op.

De woning was een bijzonder personage in mijn leven

An Fonteyne runt samen met Jitse van den Berg en Philippe Viérin noAarchitecten. NoA staat niet voor schreeuwerige architectuur of ‘look at me ! look at me !’-constructies. Integendeel. Geen architecturale capriolen. Het steekt de verwondering vooral in details. En laat dat nu net ook een kenmerk zijn van het huis waarin An opgroeide.

Geen pannenkoek

Maart 1976. Vader Ronald weet de maand nog, zegt hij. Zijn ogen beginnen te blinken als hij over het huis begint te vertellen. Ze wonen er nog altijd, nu al 41 jaar. De architect, Marcel Molleman (1924-2014), was een figuur in Oostende. “Hij had een reputatie, dat is het minste wat je kunt zeggen. Hij stond bekend als veeleisende mens en alles moest op zijn manier gebeuren. Hij kon er niet tegen als iets verkeerd gemetseld werd bijvoorbeeld. Veel aannemers konden niet met hem overweg.” Maar Magda en Ronald wilden een huis met karakter en het klikte met Molleman en zijn stijl.

Aan de gevel springt een reeks bakstenen uit. “Anders is het helemaal een pannenkoek, vond Marcel”, herinnert Ronald zich. Molleman was een detaillist. Er zijn bijvoorbeeld geen plinten. En bakstenen muren in plaats van behangpapier dat toen overal muren sierde. “En kijk naar de lamparmaturen”, wijst An. Witte, eenvoudige stalen doosjes die, veertig jaar na datum, recht uit een designwinkel lijken te komen. “Je dénkt er niet aan om ze te vervangen.” Dat heb je met een tijdloze stijl. Die geraakt nooit out of fashion. “Als je zoiets als architect kunt realiseren, heb je je klanten een fantastisch cadeau gedaan. Vergelijk het met een kledingstuk dat na veertig jaar nog mooi zit.”

An Fonteyne.
An Fonteyne.© Kevin Faingnaert

Mollemanfans

De architect bouwde tientallen particuliere woningen in Oostende maar openbare gebouwen van hem zijn er nauwelijks. “Dat kon ook niet met zijn karakter”, zegt Magda. “Om voor de overheid te bouwen, moest je destijds een bepaalde relatie met de politiek opbouwen. Dat tastte je onafhankelijkheid aan en dat lag niet in zijn aard.”

Het gezin Fonteyne hield contact met Molleman tot aan zijn dood. “Wij waren voor hem ‘klanten met beperkt budget’ en hij kwam hier langs met toekomstige klanten. Hij liet ze dan op een specifieke plek in de leefruimte staan, en ik moest een plaat opleggen. Zodat ze de akoestiek van het huis konden ervaren”, zegt Ronald. Ze leerden andere Mollemanfans kennen en ook die bleven soms in hun leven. Architectuur als verbindende factor.

“Als kind was ik me er heel snel bewust van dat dit een bijzonder huis is”, zegt An. Het begon al met de indeling. “De meeste van mijn vrienden woonden beneden en sliepen boven. Vandaar ‘ga naar boven, ga naar je kamer’ als typische uitdrukking.” In dit huis is ze niet van toepassing, want de slaapkamers zijn beneden. Je kunt er ook geen ramen openzetten. Alle glas zit in grote, rechthoekige kaders zonder visuele onderbrekingen. Ernaast zit een verluchtingssluis verstopt.

Muur als klimrek

“We leefden met het licht. Je hebt hier de hele dag zon en ze valt van overal binnen. Het huis was als een bijzonder personage in mijn leven”, vertelt An. Het kwam vaak ter sprake, door mensen die op bezoek kwamen. En dan was er nog Marcel natuurlijk. De figuur Molleman. “Hij had ook een speciale stem, en hij kwam altijd met grote hond. Ik kende in die tijd geen enkel ander huis waar de architect echt bestond.” Huizen zijn meestal architectloos. Je loopt er binnen zonder je af te vragen wie het bouwde.

Het heeft haar beïnvloed als architect, daarover bestaat geen twijfel. Het huis zit in haar DNA. “Waar bepaalde wanden elkaar snijden, steken trapjes van bakstenen uit. Als kind wilde ik daarop klimmen. Keer op keer, steentje per steentje. Later was ik vooral verwonderd. Constructie als esthetiek.” Molleman stak een laagje ongewoon in zijn werken. Ze zien er op het eerste gezicht gewoon uit, maar kijk twee keer en er komen verrassingen tevoorschijn. Je moet het zien om het te geloven. En net dat trucje typeert ook noA.

Achteraan in de tuin staat een huis dat An ooit bouwde. In 2000 was dat. “Er kwam een stuk grond vrij en we wilden het eerst kopen om de tuin groter te maken”, zegt Magda. Later kwam het idee voor een gastenverblijf/atelier, waar Magda aan de slag kon met haar etsen. Enkele details verwijzen naar het huis aan de overkant, ze gaan bewust in dialoog. Ook hier hout aan het plafond, en ook de bakstenen muren keren terug, maar dan ruwer afgewerkt en grof gemetseld. Oud en nieuw gaan wel vaker in gesprek bij noAarchitecten.

Vanuit hun woonruimte hebben Ronald en Magda uitzicht op het allereerste huis dat hun dochter ooit bouwde. De cirkel is rond, de liefde voor architectuur is doorgegeven. Want er zit liefde in dit huis. Meer nog : ze is er overweldigend aanwezig. Liefde van de architect die alles tot in de puntjes wilde afwerken. Van Magda en Ronald die er blinkend trots op zijn. Van An die het huis nooit zal kunnen verkopen. En van de kleinkinderen die soms vanuit Brussel de trein nemen om hier een paar dagen te komen slapen in mama’s oude kamer.


DAVID DRIESEN – DMVA ARCHITECTEN

Taalgrapjassen kunnen over Duffel zeggen dat de plek een beetje ingeduffeld is, in slaapmodus onder de kerktoren. Het was hier, in een typisch Belgische straat, met typisch Belgische huizen, dat David Driesen van dmvA Architecten opgroeide.

Davids ouderlijk huis is een typisch Belgische volkswoning die, mits enige overdrijving, bijna honderd jaar oud is. Een erfenis binnen de familie. “Je kunt eigenlijk niet veel zeggen over dit huis”, aldus David. “Het is niet lelijk, maar ook niet mooi.” Alledaags, is het woord dat al snel valt. Het huis uit de jaren twintig is tiptop in orde. Perfect proper. Zijn ouders Harry (69) en Annie (69) kijken anders naar de wereld dan hun zoon. Als ze vertellen over hun huis, komen de woorden ‘functioneel’ en ‘praktisch’ naar boven. Ze waren destijds vooral fier dat ze het huis konden kopen.

De architectuur is niet lelijk, maar ook niet mooi

DmvA, het architectenbureau in Mechelen waar hun zoon mede-oprichter van is, ken je misschien van een zwembad op een spierwit dak in Brussel, nogal populair op Pinterest. Of van de renovatie van het Mechelse Loretteklooster tot appartementen. Het contrast met het huis waarin David opgroeide, is groot, en gaat dieper dan ouderwets versus nieuw.

Moeder Annie heeft koffiekoeken in huis gehaald. De keuken is compact, net als de badkamer die erachter ligt, beide op het gelijkvloers. Beneden wordt er geleefd, boven geslapen – een klassiek grondplan. “Deze vier vierkante meters waren onze speeltuin”, zegt David wanneer hij de keuken toont. “Over de drempel (met de living) mocht je niet zomaar komen. Dat was ‘de propere kamer’, die mochten we niet vuilmaken.”

David Driesen.
David Driesen.© Kevin Faingnaert

David heeft twee broers. Ze leefden in het kleine huis dus met vijf. “Het grootste bewijs dat je geen grote oppervlakte nodig hebt om te wonen. De drang om groot te wonen is een ziekte van deze tijd. Vroeger kon het met minder, dus waarom nu niet ? “

Zijn vader was bouwkundig tekenaar bij de RTT in Mechelen, de voorloper van Belgacom. “Ik ging vaak langs op zijn bureau en de impressionante tekentafel liet haar stempel na.” Hij wist al snel wat hij wilde worden : architect. Maar er was één beroep dat zijn vader hem afraadde : architect. De straat was al geplaveid met architecten, vond Harry. Ingenieur was een slimmere keuze, met meer werkzekerheid.

Hij ging één jaar ingenieur studeren, maar schreef zichzelf in de vakantie uit en trok naar Sint-Lucas, de kunstschool. “Daar ging een nieuwe wereld voor mij open. Ik zag totaal andere groepen jongeren. De punkers bijvoorbeeld, of de hardrockers. En ik was een redelijk gewone jongen (lacht). Ik had geen andere wereld gekend, voor mijn achttiende had ik zelfs nog nooit een museum bezocht. Ik kreeg plots filosofie als vak, ik wist nauwelijks wat dat was.”

Architectuur, dat was vooral rekenen en tekenen, dacht hij. “En dan kwam het inzicht dat een huis meer kan zijn, of vertellen, of betekenen. Een andere laag dan het louter pragmatische.” Sint-Lucas was een schok, een trendbreuk met zijn verleden. “En dit huis staat daar symbool voor. Plots besefte ik dat het me stoorde.” Zodra hij kon vertrekken, stond zijn valies klaar. Niet dat hij ruziemaakte met zijn ouders. Er vielen geen woorden, het was eerder rebellie in daden. “Ik heb in mijn jeugd alles gekregen wat ik nodig had, daar gaat het niet om. Maar ik kon hier niet meer ademen.”


STÉPHANE BEEL

Aan het station van Anzegem staat een oud herenhuis, al vier generaties in familiebezit. Er hangen nostalgie en familieverhalen in de lucht, net als de geur van koffie en versgebakken wafels.

De exacte bouwdatum kent Stéphane Beel niet, maar het moet ergens eind negentiende eeuw zijn. Het witte majestueuze pand straalt grandeur uit. “Toen mijn groot- ouders hier nog woonden, was het een notariaat”, vertelt Stéphane. Van oma en opa (met zeven kinderen) ging het huis naar zijn ouders (met vier kinderen). Vandaag woont en werkt (tandartspraktijk) zijn broer er (ook met vier kinderen). “Dit is een woning met vele levens.”

Dit huis kleedt, omarmt en beschermt

Stéphane leefde hier ongeveer twintig jaar, van zijn geboorte tot hij ging studeren. “Ik wist al vroeg dat dit een bijzondere plek was”, zegt hij. “Eigenlijk heb ik het altijd geweten, als kind al.” In de lange gang is de muur nog beschilderd met originele tekeningen. Als je hem doorloopt, kom je in de keuken en vandaar heb je uitzicht op een aangebouwde serre en een gigantische tuin. “Die serre was onze eigen Côte d’Azur, met wat verbeelding. Veel dingen gebeuren in je hoofd, zeker als kind.”

Er hangt een microklimaat en er staan honderd jaar oude druivelaars. Er hangt ook figuurlijk warmte in de lucht : nostalgie, familieverhalen, de geur van koffie en versgebakken wafels. “Per jaar werden hier 365 potten confituur gemaakt”, zegt Stéphane. Er waren een moestuin, een boomgaard, ganzen, kippen en wilde eenden. Een kleine boerderij.

Stéphane Beel.
Stéphane Beel.© Kevin Faingnaert

Het huis zit onder zijn huid, zegt hij. “Exact op de plek waar ik nu aan tafel zit, zat ook mijn grootmoeder altijd. Die woonde bij ons in. Ze vertelde vaak over de woning, en over de avonturen die ze hier beleefde. Toen ze in de oorlog moest vluchten, bereidde ze de avond ervoor een feestmaal, met haar beste porselein en kristal. ’s Avonds stak ze haar gezin in bed, zonder dat ze de afwas gedaan hadden, en de volgende dag gingen ze zogezegd op reis. Dat vertelde ze hen om hen gerust te stellen. Toen ze terugkwamen, stond het hele servies er nog. Onaangeroerd, niet gestolen, omdat alles vuil was. Dat praktische denken en van iets negatiefs het beste maken, dat probeer ik vandaag nog altijd toe te passen in mijn werk. Ze vertelde wondermooie verhalen die ik in mijn hart draag.”

In de tuin ligt een zwembad en dat was er ook al toen Stéphane er nog woonde. “Geïnstalleerd door mijn vader zelf. Hij zwom er bijna alle dagen in, en zelf heb ik hier ook duizenden baantjes getrokken. Mijn moeder warmde dan wat water op en goot dat erin, maar dat hielp niet veel natuurlijk.”

De woning heeft hem getriggerd om architect te worden, op verschillende vlakken. “Onder meer door de ruimtelijkheid, de afgebakende contouren. Veel gebouwen zijn niet gedefinieerd – als je erdoorheen loopt, heb je geen idee waar je bent. Dit huis heeft een duidelijk grondplan. Als kind kon ik me hier verstoppen. Het pand is groot en als je klein bent, lijkt alles nóg veel groter.” Maar een huis is meer dan de optelsom van kamers. “Er moet geleefd worden.” De warmte die hij hier als kind voelde, zit vandaag in zijn projecten. Denk maar aan de Balk van Beel in Leuven of De Nieuwe Dokken in Gent: dat zijn geen steriele enclaves binnen de stad. In een woning moet je thuiskomen. Het is een cliché en het lijkt een evidentie, maar dat is het niet altijd. “Een huis kleedt je, het omarmt, het beschermt. Wat doe je als je in een open landschap staat? Je gaat onder een boom zitten, of tegen een muur. Niet alle huizen hebben dat potentieel, maar dit wel.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content